Het was een heerlijke lenteochtend in het grote bos en ook op de open plek met enkel een heuvel en een boom scheen de zon in vol ornaat. Oswald opende de ramen van zijn kabouterhuisje en snoof de frisse lucht op. Wat was het heerlijk wanneer de eerste zonnestralen van de lente de sneeuw van de winter deed smelten. De kleine kabouter keek naar het open veld waar de afgelopen weken een flink pak sneeuw had gelegen. Nu smolt het sneeuw langzaam weg en hier en daar kwamen de eerste grassprietjes alweer tevoorschijn. Het zou niet lang meer duren voordat het open veld een grote groene grasoase zou zijn. Niet alleen Oswald was het opgevallen dat de natuur zich ontdeed van de winterse deken, ook Oehoe de kleine bruine uil had de verandering die ochtend gezien. Hij vloog vanuit zijn huisje bovenin de boom naar beneden om Oswald een goede morgen te wensen. Ze spraken af om later die dag op zoek te gaan naar lekkere bessen en noten voor het avondeten. Niet veel later kwam ook Zus konijn uit haar holletje gekropen. Ook zij was blij dat de winter eindelijk plaats maakte voor het voorjaar. Want in het voorjaar was het gras altijd heerlijk mals en Zus was dol op lekker mals gras. Samen met Oswald hakte Zus een paar houtblokken voor in de open haard en met ieder een flinke mand vol hout gingen ze terug naar hun eigen huisjes.
Oswald deed een groot blok hout op de open haard en al snel werd zijn huisje verwarmd door een heerlijke warme gloed. Buiten had de kleine kabouter een grote ketel gevuld met wat van het laatste sneeuw en deze stond nu op het vuur. Straks zou hij er wat bosnetel aan toevoegen en kort daarna kon hij dan genieten van een heerlijke kop bosnetelthee, Oswalds favoriete drankje. Nadat hij zijn huisje had gepoetst was de thee klaar en hij schonk voor zichzelf een extra grote kop in. Uit de boekenkast had hij een boek over de verschillende insecten in het bos gepakt en in zijn schommelstoel zat hij heerlijk voor de open haard naar de vele tekeningen en verhalen te kijken. Hij ging er zo in op dat hij niet door had dat Oehoe al twee minuten op zijn raam aan het kloppen was.
Pas toen de kleine bruine uil zijn snavel hard tegen het raam tikte zag Oswald hem en snel liet hij zijn vriend binnen. Niet veel later arriveerde ook Zus en met zijn drieën maakten ze zich gereed voor een stevige wandeling in het bos. Oswald liep voorop en droeg op zijn rug een stevige rieten mand om de noten en bessen in te doen die ze onderweg zouden vinden. Ook had hij een stevig touw meegebracht om noten uit een boom te kunnen schudden. Zus had een grote rugzak op haar rug en Oehoe hield met zijn poten een stevige zak vast. Zo kon het drietal genoeg meenemen om een hele week van te eten. Ze liepen door het grote bos en hadden besloten bij het meer te kijken. De afgelopen weken had er een dikke laag ijs op gelegen, maar nu de zon zo stevig was gaan schijnen was het best mogelijk dat het ijs hier en daar al was verdwenen. En met een beetje geluk konden de drie vrienden dan wat vis vangen voor het avondeten.
Op weg naar het meer kwamen ze langs een aantal bessenstruiken, maar omdat het net winter was geweest zaten er niet veel bessen aan. Gelukkig vonden ze wel een boom vol noten en Oehoe bond het touw aan een grote tak. Nu trokken de drie vrienden zo hard als ze konden aan het touw tot alle noten uit de boom vielen. Al snel zaten de manden, tassen en zakken zo goed als vol. Hoewel de mand nu heel zwaar was, liep Oswald stevig door. Bij de gedachten aan een lekker gebakken visje begon zijn maag al te knorren dus hij wilde zo snel mogelijk naar het water. Druk pratend kwamen de drie vrienden in de buurt van het meer toen ze plotseling iemand om hulp hoorde roepen. Oswald luisterde goed en ja hoor daar was het hulpgeroep weer.
Snel rende hij naar het meer, waar een moederhert in paniek langs de kant stond. Ze wees met haar poot naar het midden van het meer. Oswald keek waar ze naar wees en zag in het midden van de bevroren rivier een wak. En in het gat spartelde een jong hertje, dat probeerde op het ijs te komen. Maar hoe goed hij zijn best ook deed, het ijs was te glad en elke keer gleed het hertje terug het koude water in. Als er niet snel iets zou gebeuren dan zou het hertje het te koud krijgen en onder het ijs verdwijnen. Oswald moest iets doen om het hertje te redden en hij bond het touw aan zijn been en liep voorzichtig naar het ijs. Heel langzaam zette hij één voet op het ijs dat kraakte onder zijn gewicht. Door de zon was het ijs al heel zwak en als de kleine kabouter ook maar één verkeerde stap zou maken dan kon hij net als het hertje in het koude water belanden.
Heel voorzichtig schoof Oswald over het ijs in de richting van het jonge hertje. Zus vond het zo spannend dat ze haar poten voor haar ogen hield en heel af en toe maar durfde te kijken. Oehoe had inmiddels een van zijn vleugels om het moederhert heen geslagen en keek vol spanning naar Oswald die inmiddels bijna bij het wak was. Omdat het ijs daar nog dunner was, besloot Oswald om op zijn buik te gaan liggen. Heel voorzichtig schoof hij naar het hertje tot hij de voorpoten te pakken had. Hij riep naar de kant dat ze heel hard aan het touw moesten trekken en Zus, Oehoe en het moederhert trokken zo hard als ze konden. Langzaam schoof Oswald terug over het ijs en hij hield het hertje stevig vast. Een paar minuten later was het hertje eindelijk uit het wak en samen met Oswald liep hij terug naar de kant waar zijn moeder hem stevig in haar poten nam.
Oswald had het inmiddels zo koud gekregen dat hij stond te rillen. Oehoe en Zus gingen dicht tegen hem aan staan om hem op te warmen, maar dat wilde niet echt helpen. Moeder hert ontfermde zich over haar zoon en keek bezorgd naar Oswald. Ze was hem erg dankbaar en nodigde hem, Oehoe en Zus uit voor een kop soep bij haar thuis. Daar hadden de drie vrienden wel oren naar en niet veel later zaten ze in het huis van de familie hert op te warmen. Vader hert had zijn zoon vermanend toegesproken en nadat het jonge hertje zijn vader had beloofd nooit meer alleen op het ijs te spelen, begonnen ze aan de soep met heerlijke notenbrood. Pas laat op de avond keerden de drie vrienden terug naar hun huizen. De noten en bessen die ze gevonden hadden zouden ze pas de volgende dag gebruiken, want moeder hert had hen zo veel eten gegeven dat ze op het eind geen lepel soep meer op konden. Voor Oswald naar bed ging dronk hij zittend voor de open haard nog snel een kop bosnetelthee. Hij was blij dat hij het niet langer koud had, maar vooral dat hij het jonge hertje had kunnen redden. Tevreden viel hij, in zijn schommelstoel, in slaap.
Einde