Er waren eens een man en een vrouw die op een boerderij woonden. In de weide omgeving van hun boerderij woonde er niemand. Ze woonden er dus eigenlijk een beetje verlaten. Maar de boer en de boerin vonden dat wel prettig. Om de boerderij lag veel land en de boer en boerin hielden schapen en koeien én verbouwden groenten. Zo hoefden ze nooit naar het dorp voor boodschappen. Kortom ze hadden alles wat hun hartje begeerd, althans bijna alles. Er was één ding dat de boer en boerin graag wilden hebben maar wat ze tot op heden nog niet hadden gehad.
‘Wat zou het toch fijn zal als we een kindje hadden’ zeiden ze vaak tegen elkaar. Maar er kwamen geen kindjes en naarmate de jaren verstreken werden de boer en boerin steeds chagrijniger op elkaar. Tot op een dag de boer zonder iets te zeggen naar het dorp vertrok. De boerin keek uit haar raam en zag haar man op een kar met ezel naar het dorp rijden. Naast de kar liep een grote koe. Ze was verdrietig, want ze wist hoe graag haar man een kind wilde. De afgelopen maanden was hij steeds somberder geweest en de laatste weken kwam hij zelfs nauwelijks zijn bed uit. De boerin had de dieren op de boerderij nog wel kunnen verzorgen, maar het stuk land waar de groenten op stonden was te groot voor haar. En afgelopen week hadden ze het laatste beetje voorraad opgegeten. De avond voor de boer naar het dorp was vertrokken hadden de boer en boerin ontzettende ruzie gehad. De boer had ook wel begrepen dat het zo niet langer kon en besloot bij hoge uitzondering naar het dorp te gaan om een koe te ruilen voor voedsel. De boerin zag haar man aan de horizon verdwijnen en besloot snel aan het werkt te gaan. Ze gaf de overgebleven dieren te eten, veegde de stallen, melkten de koeien en poetste het huis. Pas tegen de avond kwam de boer terug. De boerin stond voor de boerderij vol spanning te wachten op al het lekkers dat haar man mee zou brengen, maar toen de kar dichterbij kwam zag ze alleen een mand liggen.
‘Waar is het eten?’ vroeg ze verbaasd. De boer sprong van zijn wagen, pakte de mand en trok de boerin naar binnen.
‘Ik heb iets beters, ik heb iets beters!’ riep hij vrolijk en hij maakte een vreugdedansje rond de grote houten tafel. De boerin kon haar nieuwsgierigheid niet langer bedwingen en keek in de mand.
‘Maar dat zijn slechts drie eieren!’ riep ze verbaasd. ‘Waar is de rest? Waar is de kaas, het brood, de groenten?’ De boer bleef vrolijk in de rondte dansen en de boerin begon nu te huilen. ‘We kunnen toch niet leven van drie eieren?’ De boer ging nu naast de mand staan en zei;
‘Vrouw dit zijn geen gewone eieren. Deze eieren heb ik van een oude heks gekregen. Ze woont aan het einde van het dorp.’ De boerin huilde nu nog harder, wat moesten ze nou toch met drie eieren? ‘Ze vertelde mij dat je een hele dag en nacht op één van deze eieren moet zitten om een kindje te krijgen.’ De boerin dacht dat haar man gek was geworden.
‘Je moet op een ei zitten?’ De boer knikte vrolijk en probeerde zich te herinneren wat de heks precies had gezegd.
Een kind zo klein komt uit een ei,
en maakt den beide ouders blij.
Maar pas op met wat je ziet,
sommige dingen ziet het menselijk oog niet
Want al is de buitenkant nog zo apart,
Je wilt uiteindelijk een kind met een gouden hart.
De boer was blij dat hij het versje had onthouden en keek opgelucht naar zijn vrouw. Die keek haar man nog altijd boos en verbaasd aan. Ze pakte nu de drie eieren uit de mand en legde ze op tafel.
‘Wat moeten we hier toch mee?’ vroeg ze zich hardop af. Ze bekeek de drie eieren. Er was een ei dat er net zo wit uit zag als dat van een kip, maar dan groter. Daarnaast lag een lelijk bruin ei met zwarte stippen. Maar het ei dat het meest de aandacht trok was het derde ei. Dit ei leek wel van puur goud. Het glinsterde in het kaarslicht en de boer en boerin keken met open mond naar zoveel schoonheid. ‘Dus we moeten nu een ei kiezen en dan komt er een kindje uit?’ vroeg de boerin die haar boosheid compleet vergeten leek te zijn.
‘Ja zo vertelde de oude heks het’, zei de boer.
‘Ok en we mogen er maar één kiezen?’
‘Ja dat zei ze ook.’ De boerin keek naar de drie eieren en pakte de witte op.
‘Deze kunnen we eten’ zei ze, opgelucht dat er die avond in elk geval iets te eten was en ze bakte het eitje in de pan. Nadat de boer en boerin klaar waren met eten, liepen ze naar de twee overgebleven eieren die nog altijd op de tafel lagen.
‘Ik denk dat we voor die moeten gaan’ zei de boer en hij wees naar het gouden ei dat nu nog meer leek te glimmen dan voorheen.
‘Dat denk ik ook’ zei de boerin die nu met afgrijzen naar het bruine ei met zwarte stippen keek. ‘Die is zo lelijk, daar komt vast een lelijk kindje uit!’ De boer was het met zijn vrouw eens en ze sloten het lelijke ei op in de kast onder de trap. De boerin haalde van boven een aantal warme dekens en nadat ze het ei op de dekens hadden gelegd, ging de boer op het ei zitten.
‘En nu moeten we wachten’ zei hij en dat deden ze. De uren die volgde bleef de boer op het ei zitten, zelfs toen het nacht werd. Want de oude heks had gezegd dat ze er een dag én een nacht op moesten zitten. Ze durfden al die tijd niet naar het ei te kijken en de boer ging zelfs de hele dag niet naar de wc. Precies één dag nadat de boer op het ei was gaan zitten, begon het ei te bewegen. Snel sprong de boer van het ei en hij riep de boerin die in de stallen bezig was. Samen keken ze naar het ei dat steeds grotere bewegingen maakte en zelfs door de kamer rolde. Tot het tegen de tafelpoot rolde en er een stuk van de schaal los kwam. De boer pakte het ei en legde het op de tafel. Heel langzaam brak de schedel verder en verder tot er zelfs een handje naar buiten kwam. De boerin, die nu echt meer kon wachten, begon de schaal van het ei te verwijderen en binnen een paar minuten lag er een prachtig mooie dochter op tafel. Het meisje had haren die straalden alsof ze van goud waren. De boer en de boerin huilden van geluk, niet alleen hadden ze nu eindelijk een kind, maar ook nog eens het mooiste kindje wat ze ooit hadden gezien.
Toen hoorden de boer en de boerin het geluid van een paard en wagen. Ze liepen naar buiten en daar stond een oude vrouw met kromme neus. De boerin begreep meteen dat dit de oude heks moest zijn.
‘Ik kom het overgebleven ei ophalen.’ zei de heks met krakende stem. De boer haalde het bruine ei met de zwarte stippen en gaf dat aan de heks. ‘Jullie hebben het gouden ei gekozen?’ vroeg de heks.
‘Ja’ zei de boerin ‘Die bruine ziet er zo lelijk uit, daar komt vast een lelijk kindje uit.’
‘Schoonheid zit niet van buiten!’ zei de heks die zich omdraaide en vertrok. De boerin had geen idee wat de heks bedoelde, maar was zo gelukkig met haar dochtertje dat ze al snel niet meer aan de woorden van de oude heks dacht. De eerste jaren daarna gebeurde er niet zoveel. De boer en de boerin waren blij met hun dochtertje dat met de dag mooier leek te worden, maar dat veranderde allemaal vanaf het moment dat het meisje vier jaar oud werd. Vanaf die dag bezorgde ze haar ouders veel problemen. Ze was lui en werkte nooit mee op de boerderij, ze was onbeleefd en had geen respect voor haar ouders en andere volwassenen. Tegen de tijd dat het meisje veertien werd, was ze al drie keer opgepakt door de plaatselijke politie. Ze stond in het dorp bekend als een slecht meisje dat nooit eerlijk was en altijd stal van anderen. Al snel kregen de boer en boerin zo’n ruzie met het meisje dat ze besloten haar weg te sturen. Maar die nacht kwam het meisje terug en terwijl de boer en boerin lagen te slapen, stak zij de boerderij in brand. Binnen enkele minuten stond alles in lichterlaaie en de boer en boerin konden net op tijd het huis verlaten. In de verte zagen ze hun dochter door de velden weg rennen. De volgende ochtend werd duidelijk dat er helemaal niets meer over was van hun geliefde boerderij. De politie had hun dochter inmiddels gevonden in een oude molen aan de rand van het dorp en in de gevangenis gestopt. Ze zou daar voor altijd gevangen blijven. De boerin huilde dagen achter elkaar.
‘Wat is er toch misgegaan, we hadden zo’n mooi kindje!’ De boer wist ook niet wat er verkeerd was gegaan. ‘We hebben het mooiste ei gekozen. Hij glom zo ontzettend mooi! Absoluut het ei dat er het beste uit zag.’ Toen herinnerde de boerin iets dat de oude heks jaren eerder had gezegd.
‘Schoonheid zit niet van buiten’ En ze wist dat de heks gelijk had gehad. Voor het eerst sinds de dag dat de boer de oude heks in het dorp was tegengekomen en ze het gouden ei hadden uitgekozen, hadden de boer en de boerin spijt dat ze niet het lelijke bruine ei met de zwarte stippen hadden gekozen. En zo werd voor hen duidelijk dat echte schoonheid van binnen zit.
Einde