Op een heuvel in een ver en afgelegen land woonden eens een man met zijn vrouw en hun vier kinderen. Het stel had drie zoons en één dochter, waar ze heel erg zuinig op waren. Zelfs zo zuinig dat het meisje er verdrietig van werd. Terwijl vader met zijn zonen op het land werkten, moest zij de hele dag binnen blijven.
‘Op het land werken is geen werk voor een meisje’ zei haar vader als ze vroeg wanneer zij eens mocht helpen. Vaak zat het meisje dagenlang voor het raam naar buiten te kijken hoe haar broers aan het spelen waren.
‘Wanneer mag ik eens door de modder rennen moeder?’ vroeg ze dan, maar altijd antwoordde haar moeder op dezelfde manier;
‘Meisjes rennen niet door de modder, schat.’ Vervolgens gaf moeder haar een borduurwerkje om af te maken. Maar het meisje wilde helemaal niet borduren!
Op een dag gingen de drie broers een boomhut bouwen.
‘Mag ik meehelpen?’ vroeg het meisje.
‘Dat is geen werk voor meisjes.’ zei de oudste zoon. ‘Blijf jij maar bij moeder in huis. Toen de boomhut eenmaal af was, gingen de broers voetballen.
‘Mag ik met jullie mee voetballen?’ riep het meisje vanuit het raam van haar slaapkamer.
‘Nee dat kan niet, meisjes spelen geen voetbal.’ was het antwoord van de middelste zoon. ‘Dadelijk doe je jezelf nog pijn.’ Het meisje zuchtte diep en keek verdrietig naar haar broers die zoveel lol hadden. Zij mocht nooit eens naar buiten, vader was veel te bang dat ze zou vallen. Soms, heel soms nam moeder haar mee het huis uit maar dan nooit verder dan het tuinhek.
Ook in huis mocht ze van moeder nooit helpen.
‘Straks breek je een van je nagels nog’ had moeder bezorgd gezegd toen ze de vloer wilde bezemen. Het meisje leefde een eenzaam bestaan zo in haar kamer en dacht dat ze nooit iets leuks zou mogen doen, maar dat zou de volgende dag veranderen.
‘Wij gaan morgen vissen!’ riep de jongste broer door het huis.
‘Vissen? Ik mag zeker weer niet mee?’
‘Nee zus, vissen is iets voor echte mannen. Jij kan mama helpen met het maken van de soep voor als we terugkomen.’ Die nacht echter werd de middelste broer ziek en moeder had de hele nacht voor hem gezorgd.
‘Ik denk dat je beter kunt gaan slapen’ had moeder tegen hem gezegd en daarna was ze naar de markt gegaan om ingrediënten te kopen voor de soep. Het meisje zat wederom op haar kamer en zag haar vader en twee broers door de stromende regen naar de rivier vertrekken. Wat had ze graag toch eens een keer met hen mee gewild.
Plots kreeg ze een idee. Haar middelste broer was ongeveer even groot als zij en die lag nu in een diepe slaap. Stilletjes sloop ze de slaapkamer van haar broer in en nog voorzichtiger pakte ze zijn kleren en een grote regenjas met capuchon. Even maakte haar broer een geluid, maar daarna hoorde ze hem weer rustig adem halen. Snel liep ze naar haar kamer en trok de kleren aan. Bij de deur vond ze haar broers laarzen en snel rende ze de deur uit op weg naar de rivier. Eenmaal dicht bij de rivier trok ze de grote capuchon over haar hoofd.
‘Wat doe jij nu hier? Moet jij niet in bed liggen? Volgens moeder was je behoorlijk ziek.’ zei haar vader toen ze bij de rivier aankwam. Ze dacht even na en met een zware stem zei ze;
‘Je weet hoe vrouwen zijn vader, altijd bezorgt. Moeder blijft nog een paar uur weg, ik zorg dat ik op tijd weer in bed lig.’
‘Wat klinkt je stem raar?’ zei haar oudste broer terwijl hij probeerde onder de capuchon te kijken.
‘Hatsjoe!’ Het meisje deed alsof ze moest niezen en draaide haar hoofd weg van haar broer. ‘Ik heb last van mijn keel.’ zei ze.
‘Kom dan maar niet te dicht bij ons in de buurt. Dadelijk steek je ons nog aan.’ zei haar jongste broer. Het meisje pakte een hengel en ging een eindje bij de anderen vandaan zitten. Ze genoot van de vrijheid die ze had, dit was nog veel leuker dan ze zich had voorgesteld. Toen werd er aan haar hengel getrokken, het meisje moest gaan staan om de vis binnen te kunnen halen. Maar de vis was te sterk voor het meisje en met een luide gil viel ze in de rivier en werd ze door het water meegesleurd.
‘Help! Vader Help!’ riep ze en haar vader en twee broers renden langs de waterkant.
‘Zoon grijp het touw’ riep vader en hij gooide een groot touw. Het meisje kon er net bij en hield het touw zo stevig vast als maar mogelijk was. Haar vader en broers moesten hard trekken om het meisje uit het water te redden. Eenmaal op de kant omhelsde haar vader haar en hij deed de capuchon naar beneden.
‘Jij?’ riep hij uit.
‘Wat doe jij nu uit het huis?’ riepen haar broers in koor. Het meisje stond op en liep boos weg.
‘Ik wilde ook wel eens iets beleven. Ik moet altijd maar binnen zitten en mag nooit eens helpen of meedoen!’
‘Maar je was bijna verdronken!’ riep haar vader haar achterna. Het meisje draaide zich om en keek haar vader en broers boos aan.
‘En dat was de beste ervaring die ik tot nu toe heb gehad. Voor het eerst heb ik het gevoel gehad dat ik leef.’ Met grote passen liep ze richting het huis, trok de natte kleren uit en ging onder de dekens in bed liggen waar ze al huilend in slaap viel. Uren later werd ze wakker en naast haar bed zaten haar vader en moeder.
‘Hoe voel je je?’ vroeg moeder die haar met betraande ogen aan keek.
‘Ik voel me goed!’ zei het meisje nog altijd met een boze stem.
‘Je moeder en ik hebben besproken wat er vandaag is gebeurd.’ zei vader en het meisje verwachtte nu een flinke straf. ‘We zijn misschien iets te voorzichtig met je geweest.’
‘Iets?’
‘Je hebt gelijk, we zijn veel te voorzichtig geweest. Je bent tenslotte onze enige dochter. We dachten dat je hier in huis het meest veilig zou zijn.’ Moeder ging nu op haar bed zitten.
‘We zien nu in dat die beslissing niet goed is geweest. We hadden niet door dat je er zo ongelukkig van werd. Daarom hebben je vader en ik besloten dat je voortaan met de jongens mee mag doen. Maar we willen niet meer dat je tegen ons liegt en dat je altijd heel voorzichtig zult zijn. We vragen je broers om op je te passen!’ Het meisje bedankte haar vader en moeder en viel weer in slaap. Eenmaal wakker was ze bang dat ze het allemaal had gedroomd, maar niets bleek minder waar. Vanaf die dag mocht het meisje gaan en staan waar ze maar wilde. Ze voetbalde, bouwde hutten en sprong door de modder. Vader en moeder hielden vaak hun hart vast. Ze hadden hun dochter los moeten laten, maar kregen er een vrolijk kind voor terug.
Einde